Twee verschillende persoonlijkheden met verschillende affiniteiten. Ze besloten tijdens de pandemie samen al fotograferend op pad te gaan. Op minimaal anderhalve meter afstand. Haast vanzelfsprekend kwam het gesprek op gang, dat zich soms ook in het atelier voortzette. Samen legden ze dezelfde routes af. Van het Kralingse Bos tot in Rotterdam Zuid. Een bestemming was er echter nooit. Lopen, wandelen en dwalen vielen samen. Wat hen onderweg opviel en bekoorde, werd vastgelegd. Of, beter gezegd: wat een van hen onderweg opviel, werd door diegene gefotografeerd. Slechts heel af en toe was er overlap, dan vonden ze een bepaald onderwerp beiden interessant genoeg om daar de camera op te richten. Verder hielden De Jong en Philippen ieder voor zich vast aan de eigen interesses, stijl en manier van werken. Wat hen verbond waren twee zaken: de wandeling en het gesprek dat zij al lopende en fotograferende met elkaar voerden. Of misschien kan als derde verbindende factor worden genoemd: de ambitie om de ervaring van het samenzijn en het zich bewegen door de wereld te vertalen naar een visueel resultaat, naar een beeld of beeldverzameling. Binnen dat kader, zou je kunnen zeggen, behield ieder zijn vrijheid. Bijvoorbeeld voor Rafaël om altijd digitaal te fotograferen, soms zelfs met smartphone, en voor Marijn het werken met een analoge camera formaat 6 x 6, steevast met een zwart-witfilm.
Deze open en losse manier van samen een werk maken knoopt op verschillende manieren aan bij tradities in de beeldende kunst. Een van de bijzondere kanten van Contact ligt dan ook bij de reflectie op de mogelijkheden tot samenwerking tussen kunstenaars en wat die in deze tijd kan betekenen voor anderen. Denk aan ‘kunstenaarsduo’s’ als Gilbert & George, Ulay & Abramovic, Bernd & Hilla Becher, Fischli & Weiss en Jane & Louis Wilson, die op uiteenlopende manieren in gezamenlijkheid kunst maken of maakten, al was er soms een voor het publiek onzichtbare taakverdeling. De samenwerking tussen Ulay & Abramovic roept bovendien een befaamd ‘wandelkunstwerk’ in herinnering, bestaande uit twee afzonderlijke looptochten vanuit beide uiteinden van de Chinese muur naar een ontmoetingspunt ergens in het midden (The Lovers: The Great Walk, 1988). Sowieso is het wandelen in de kunst een regelmatig terugkerend thema, meestal in de context van de conceptuele kunst zoals bij Stanley Brouwn, Hamish Fulton of Bruce Nauman.
In de fotografie is het lopen en wandelen sinds de eerste, laat negentiende-eeuwse straatfoto’s onderdeel van een beproefde werkwijze of methode: de fotograaf gaat op pad zonder specifiek onderwerp in gedachten en vindt haar of zijn beelden al lopende door de stad of het landschap. Dat lijkt op het eerste gezicht gemakkelijker dan het in werkelijkheid is. Voorwaarde voor succes is een bepaalde state of mind, het open staan voor de wereld en het je kunnen laten verrassen door wat je tegenkomt, kunnen zien wat je gewoonlijk niet ziet: dat wat aan het oog ontsnapt omdat het voorbij de normaliteit ligt.
Contact heeft met andere woorden zowel wortels in de conceptuele kunst als in een sterke fotografische traditie. In feite kan het zonder meer als een conceptueel kunstwerk worden beschouwd, een performance die als bij een film in de ‘eindmontage’ - de totstandkoming van het boek en de tentoonstelling - tot een tastbaar resultaat leidde.
Maar allereerst is er natuurlijk de worteling in de actualiteit, het onlosmakelijke verband tussen de praktische en filosofische complicaties van het Covid-19 tijdperk, waarin we allemaal werden geconfronteerd met onze lichamelijkheid, de opgelegde lichamelijke discipline in het licht van individuele en collectieve medische risico’s, en geestelijke gevolgen daarvan. Als reactie op de isolatie van het individu ten opzichte van de samenleving, de in te nemen, letterlijke afstand tot de ander, de framing van de ander als een potentieel gevaar - een besmettingsbron - wordt herstel van het onvrijwillig verbroken contact met die ander meer dan ooit gevoeld als een fundamentele behoefte. Juist in een periode waarin existentiële onzekerheden de boventoon dreigen te voeren, kan dat contact ons immers weer houvast geven.
Wandelen is meer dan je lichaam tussen hemel en aarde overeind houden terwijl je je voortbeweegt. Wandelen stimuleert de geest en het denken, zegt een eeuwenoude wijsheid. In haar inspirerende boek over wandelen onder de titel Wanderlust. A History of Walking uit het jaar 2000 noteert de Amerikaanse schrijfster Rebecca Solnit dat wandelen en lopen, ideaal gesproken, correspondeert met de staat waarin de geest, het lichaam en de wereld zich op één lijn bevinden, alsof het drie personages zijn die eindelijk met elkaar in gesprek zijn, drie losse noten die plotseling een akkoord maken. Lopen verbindt ons met onszelf, met ons lichaam en met de wereld. Lopen maakt ons vrij om te denken maar zonder dat we ons in gedachten verliezen.
De verplaatsing van het lichaam benadrukt, bewust of onbewust, niet alleen ons fysieke bestaan in een fysieke wereld, maar intensiveert de wisselwerking tussen lichaam en geest, tussen beweging en waarneming. Het lopen vergt een zekere mate van concentratie waardoor we worden aangespoord of zelfs gedwongen bepaalde gedachtenpatronen los te laten. Tegelijkertijd verandert ons blikveld voortdurend en komt er een stroom van visuele prikkels op gang, die onze gedachten weer voor een deel beïnvloeden. Er ontstaat een nieuw contact met onszelf, de wereld om ons heen en degene met wie we het gesprek voeren. Wandelen symboliseert niet alleen vrijheid (het kan immers alleen zolang men niet gevangen is), het máákt ons vrij.
De Jong en Philippen plaatsten zich met hun project in de beroemde traditie van de peripatetische school van de Griekse filosofen, zoals verbeeld op het grote, vroeg 16de eeuwse fresco van schilder Rafaello Sanzio in het Vaticaan. Hierop verbeeld is hoe onder de imposante renaissancearchitectuur Aristoteles, Plato en Socrates al wandelend discussiëren in gezelschap van andere denkers van De school van Athene.
Ik stel me voor hoe de twee heren hun wandeling en dialoog onderbreken voor het maken van een foto. De ene zoekt voor zijn opname een geschikt standpunt, een goede belichting of wacht het juiste moment af. De ander wacht daarop, loopt wat rond of gaat zitten, respecteert de onderbreking, probeert niet in de weg te staan. Vraagt zich misschien af wat die ene nu precies heeft gezien – hij ziet het niet. Was het misschien het moment in het gesprek dat het geziene beeld tot leven bracht? Was er een verband met waar over werd gesproken? Hoe was de verdeling? Of was die vooraf niet afgesproken? Hebben ze tijdens het wandelen en foto’s maken elkaar ook gefotografeerd?
Rafaël kon onmiddellijk zien wat hij had geschoten, Marijn moest wachten tot in de donkere kamer. Marijn kon dus meteen reageren op Rafaëls opname, zichtbaar op het schermpje van de digitale camera (we weten niet of dit ook is gebeurd). De mogelijkheid tot directe beïn-vloeding in omgekeerde richting was er op deze manier niet. Marijn maakte op bepaalde momenten gebruik van een mobiele portretstudio in de vorm van een verplaatsbare tent. Rafaël belde soms bij iemand aan.
Het mooie van dit boek is dat het niet alleen de visuele neerslag is van de gemaakte wandelingen, het dient zich ook aan als een wandeling op zich, die al zittend in een stoel of aan de eettafel kan worden gemaakt. Die wandeling kan op elk punt van het boek beginnen, en een looprichting is niet gegeven. Elke beeld of elke combinatie van beelden roept zijn eigen associaties op, afhankelijk van wie kijkt en in welke gemoedstoestand men verkeert.
Dit boek nodigt uit tot een virtuele wandeling, los van tijd en plaats. De route langs de beelden en beeldcombinaties volgt niet langer die van de twee fotografen. Uw gedachten erbij zijn helemaal vrij.
Frits Gierstberg